|
||||||||
|
Als je de naam van dit orkest bekijkt, denk je spontaan aan Argentinië, maar dat is in dit geval een tikkeltje misleidend. Weliswaar is de spilfiguur van het gezelschap (in Argentinië heet een klassiek tango-orkest “orquesta tipica”) de Argentijnse gitarist en violist Alfonso Pacin, maar de andere leden van het orkest komen zowat uit de vier windstreken. Oorspronkelijk werd de groep gevormd naar aanleiding van een onderzoeksproject aan de “Marbrerie de Montreuil”, met de bedoeling na te gaan of en in welke mate het klassieke tango-orkest ook geschikt zou zijn als vehikel voor de vele soorten folkmuziek, die het gigantisch grote Argentinië herbergt. Waar een klassiek tango-gezelschap -tango is een typische muziekvorm van de grotere steden- bestaat uit piano, contrabas, strijkers en bandoneon, voegde dit gezelschap “typische” folkinstrumenten als de fluit en de grote bombo-trom toe, zodat makkelijker de grenzen van één en ander verkend konden worden. In een land als Argentinië, dat haast zo groot is als heel Europa, worden nogal wat verschillende soorten folkmuziek gespeeld en de bedoeling was dus na te gaan hoe al die genres elkaar beïnvloeden en veranderen. Het fraaie resultaat van dat onderzoek is dus deze plaat, waarop je vijftien nummers vindt, van de hand van uiteenlopende componisten, die nu eens puur uit de folk komen, dan weer heel tango-gericht zijn. Tradities, die we kennen van de TV of de film, zoals het dragen van geweldige carnavalmaskers tijdens het dansen, of die van de zakdoekwuivende dansers, die om elkaar heen cirkelen bij de “zamba”, mogen dan misschien niet geheel onbekend zijn, toch blijven het land op zich en zijn muziek met een waas van ysterie omhuld en het is alvast de verdienste van deze plaat, dat ze in die massale hoeveelheid enige klaarheid weet te scheppen. Zo is de titeltrack bijvoorbeeld verbonden let een ritueel dat zich elk jaar rond carnaval in de bergen voltrekt: er wordt een kuil gegraven waaruit de duivel mag ontsnappen en het hele carnaval lang, wordt zijn geest -in dit geval een positieve geest, die het leven helpt omarmen- geactiveerd en aan het eind van de carnavaltijd wordt de duivel gewoon terug begraven. Er is ook een baguala, een liedvorm die we nog kennen van bij de grote Atahualpa Yupanqui, er is “La Arenosa, dat afkomstig is uit de zanderige pleinen, die dorpen ginds vaak zijn en er is een “Geografia del Vino”, wat niet hoeft te verbazen voor een wijnland als Argentinië. Dat wijst op een heel grote verscheidenheid in aanpak en, als je de plaat een aantal keer beluisterd hebt, herken je al gauw de verschillende ritmes en de verschillende manieren van aanpakken. Dat deze folkmuziekjes vakkundig omgebouwd of bewerkt worden, tot ze klinken als melodieën die tango hadden kunnen zijn, zegt heel veel over de bekwaamheid van de muzikanten en over de ernst waarmee ze zich over hun onderzoeksopdracht gebogen hebben. Dat ze hulp kregen van een gerenommeerde bandoneonist als Milagros Caliva, helpt natuurlijk ook, maar het resultaat van dit hoogst merkwaardige muzikale samenwerkingsverband is simpelweg nergens minder dan indrukwekkend. Je hoeft noch folkkenner, noch tango-adept te zijn om hiervan te houden: de muziek neemt je zodanig snel en grondig bij de keel, dat er geen ontsnappen mogelijk is. Dat zoiets van bij onze zuiderburen komt, maakt een en ander zo mogelijk nog indrukwekkender. Straffe, heel straffe muziek is dit, waarvan ik mag hopen dat we ze ooit live gaan kunnen meemaken… (Dani Heyvaert)
|